Het kan handig zijn om te weten hoe je met je computer kunt praten over computations. Hoewel het werken met codetaal je de neiging kan geven om weg te rennen en je te verstoppen, wil de computer echt alleen maar begrijpen wat je zegt, zodat hij weet wat hij moet doen. En de computer werkt heel logisch. Hij volgt de regels, en hij zal luisteren en zijn best doen om je wensen tegemoet te komen. 


Onduidelijk zijn in wat je wilt of je tekens door elkaar halen werkt dan ook niet goed bij een computer. De computer voert niet alleen de computation niet uit, maar hij zal je code ook niet opslaan. Dat is niet uit haat, de computer heeft simpelweg de juiste ‘simpele’ aanwijzingen nodig om te doen wat jij vraagt. De volgende regels helpen je op weg.


Tekens en symbolen

Waarschijnlijk heb je de onderstaande symbolen en tekens al wel vaker gezien, of gebruikt. Bijvoorbeeld bij het maken van conditionele content. Maar wat betekenen ze ook alweer? 


Betekenis
Code
Is gelijk aan
==
Is niet gelijk aan
!=
Is groter dan
>
Is groter dan of gelijk aan
>=
Is kleiner dan
<
Is kleiner dan of gelijk aan
<=
Optellen
+
Aftrekken
-
Vermenigvuldigen
*
Delen door
/


Betekenisvolle tekst

Tekst wordt gelezen als een object: de computer begrijpt niet precies wat je bedoelt als je schrijft: "waarom werkt deze berekening niet" of "stop met het geven van fouten”. Maar de computer herkent wel bepaalde betekenisvolle woorden of begrippen zoals 'var', 'data', 'return', 'if', 'else', 'and' en 'or'. Dan weet de computer wel wat je wat je vraagt. Hieronder vind je een lijst met codetaal voor de computer. 


Code
Betekenis
functie
Dit is de machine waarin de berekening wordt uitgevoerd.
var
Een variabele. Dit is het mandje waarin je je data stopt.
return
Return betekent wat je aan het einde van je functie wil terugkrijgen. Dit is de waarde die de computation zal 'teruggeven' als je de (naam van de) functie ergens gebruikt.
data
Data bevat alle antwoorden die de gebruiker heeft ingevuld in je document.
and
Beide computations moeten waar zijn (of onwaar). Bijvoorbeeld; als iemand antwoord dat deze Engels EN Nederlands spreekt, geef terug: tweetalig.
or
Enkel een van de computations is waar (of onwaar). Bijvoorbeeld; als iemand antwoord dat deze een appel OF een banaan wil, geef terug: ‘fruit’.
{}
Elke functie of if-statement opent en sluit met een haakje (ofwel "{}" of "()" of "[]"); De berekeningen die bij elkaar horen staan tussen dezelfde haakjes.
,
Komma's scheiden functies van elkaar en staan dus altijd aan het einde van een functie, na de accolades, {zoals deze},
;
Aan het einde van elke regel code die de computer moet lezen voordat hij naar de volgende gaat, staat een puntkomma;

{Ook aan het einde van je code};

//Zet twee voorwaartse schuine streepjes voor een regel om de computer een regel tekst of code te laten negeren. Op deze manier kan je commentaar achterlaten voor jezelf of voor andere editors, bijvoorbeeld om te verduidelijken waarom je iets hebt gedaan of om een specifiek stuk code te blokkeren om te testen of er een bug in zit.


Namen en getallen

Getallen worden herkend als getallen. Je kan ze gebruiken in een "zin" en de computer zal weten wat je bedoelt. Ook herkent de computer een reeks letters als je ze tussen "aanhalingstekens" zet. Bijvoorbeeld als je een computation wil die afhankelijk is van een waarde van een vraag die uitgeschreven is, zoals “depressie”, of “agressie”.